Bij welk dagdeel hoort de tijd?

Digitaal
1.
Het is avond.
Het is nacht.
Het is ochtend.
Het is middag.
2.
Het is middag.
Het is avond.
Het is nacht.
Het is ochtend.
3.
Het is middag.
Het is avond.
Het is ochtend.
Het is nacht.
4.
Het is avond.
Het is ochtend.
Het is middag.
Het is nacht.
5.
Het is ochtend.
Het is middag.
Het is avond.
Het is nacht.
6.
Het is ochtend.
Het is nacht.
Het is avond.
Het is middag.
7.
Het is avond.
Het is ochtend.
Het is nacht.
Het is middag.
8.
Het is middag.
Het is ochtend.
Het is nacht.
Het is avond.
9.
Het is nacht.
Het is ochtend.
Het is middag.
Het is avond.
10.
Het is avond.
Het is nacht.
Het is ochtend.
Het is middag.
11.
Het is avond.
Het is ochtend.
Het is nacht.
Het is middag.
12.
Het is nacht.
Het is ochtend.
Het is avond.
Het is middag.
13.
Het is middag.
Het is ochtend.
Het is avond.
Het is nacht.
14.
Het is nacht.
Het is middag.
Het is avond.
Het is ochtend.
15.
Het is avond.
Het is nacht.
Het is middag.
Het is ochtend.

Bij welk dagdeel hoort de tijd?
| ANTWOORDEN

Digitaal
1.
Het is avond.
Het is nacht.
Het is ochtend.
Het is middag.
2.
Het is middag.
Het is avond.
Het is nacht.
Het is ochtend.
3.
Het is middag.
Het is avond.
Het is ochtend.
Het is nacht.
4.
Het is avond.
Het is ochtend.
Het is middag.
Het is nacht.
5.
Het is ochtend.
Het is middag.
Het is avond.
Het is nacht.
6.
Het is ochtend.
Het is nacht.
Het is avond.
Het is middag.
7.
Het is avond.
Het is ochtend.
Het is nacht.
Het is middag.
8.
Het is middag.
Het is ochtend.
Het is nacht.
Het is avond.
9.
Het is nacht.
Het is ochtend.
Het is middag.
Het is avond.
10.
Het is avond.
Het is nacht.
Het is ochtend.
Het is middag.
11.
Het is avond.
Het is ochtend.
Het is nacht.
Het is middag.
12.
Het is nacht.
Het is ochtend.
Het is avond.
Het is middag.
13.
Het is middag.
Het is ochtend.
Het is avond.
Het is nacht.
14.
Het is nacht.
Het is middag.
Het is avond.
Het is ochtend.
15.
Het is avond.
Het is nacht.
Het is middag.
Het is ochtend.